8. En het mishaagde mij zeer; zo wierp ik al het huisraad van Tobia buiten, uit de kamer.
9. Voorts gaf ik bevel, en zij reinigden de kameren; en ik bracht daar weder in de vaten van Gods huis, met het spijsoffer en den wierook.
10. Ook vernam ik, dat der Levieten deel hun niet gegeven was; zodat de Levieten en de zangers, die het werk deden, gevloden waren, een iegelijk naar zijn akker.
11. En ik twistte met de overheden, en zeide: Waarom is het huis Gods verlaten? Doch ik vergaderde hen, en herstelde ze in hun stand.
12. Toen bracht gans Juda de tienden van het koren, en van den most, en van de olie, in de schatten.