23. En als Jezus in het huis des oversten kwam, en zag de pijpers en de woelende schare,
24. Zeide Hij tot hen: Vertrekt; want het dochtertje is niet dood, maar slaapt. En zij belachten Hem.
25. Als nu de schare uitgedreven was, ging Hij in, en greep haar hand; en het dochtertje stond op.
26. En dit gerucht ging uit door dat gehele land.
27. En als Jezus van daar voortging, zijn Hem twee blinden gevolgd, roepende en zeggende: Gij Zone Davids, ontferm U onzer!
28. En als Hij in huis gekomen was, kwamen de blinden tot Hem. En Jezus zeide tot hen: Gelooft gij, dat Ik dat doen kan? Zij zeiden tot Hem: Ja, Heere!