14. En als Hij hen zag, zeide Hij tot hen: Gaat heen en vertoont uzelven den priesteren. En het geschiedde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden.
15. En een van hen, ziende, dat hij genezen was, keerde wederom, met grote stemme God verheerlijkende.
16. En hij viel op het aangezicht voor Zijn voeten, Hem dankende; en dezelve was een Samaritaan;
17. En Jezus, antwoordende, zeide: Zijn niet de tien gereinigd geworden, en waar zijn de negen?