13. Toen hij nu voleind had te profeteren, zo kwam hij op de hoogte.
14. En Sauls oom zeide tot hem en tot zijn jongen: Waar zijt gijlieden heengegaan? Hij nu zeide: Om de ezelinnen te zoeken; toen wij zagen, dat zij er niet waren, zo kwamen wij tot Samuel.
15. Toen zeide Sauls oom: Geef mij toch te kennen, wat heeft Samuel ulieden gezegd?